Wat schrijvers kunnen leren van Marja Pruis’ roman Huiswerk
De roman van Marja Pruis is sterk door beeldspraak, herhaling en een chaotische schrijfstijl.
In dit artikel ga ik dieper in op de roman Huiswerk van Marja Pruis, omdat er als schrijver veel van deze roman te leren valt.
Over de schrijver: Marja Pruis
Over de roman: Huiswerk
Wat jij als schrijver kunt leren van deze roman
Over de schrijver: Marja Pruis
Marja Pruis (1959) is, naast redacteur, criticus en columnist van De Groene Amsterdammer, schrijver. Veel van haar romans en essays werden genomineerd voor de Gouden Uil, de AKO Literatuurprijs, de Libris Literatuur Prijs en de ECI Literatuurprijs. Voor haar literatuurkritische werk Kus me, straf me ontving ze de tweejaarlijkse Jan Hanlo Essayprijs.
Over de roman: Huiswerk
Huiswerk bestaat uit drie delen. In het eerste deel worden Clara Feij, haar man Hartog en hun volwassen kinderen geïntroduceerd. Een welgesteld gezin in ‘een paleis’ in Amsterdam-Noord.
Rose, een zwarte vrouw die is gevlucht uit een Afrikaans land, komt bij hen werken als schoonmaakster. Clara wil het Rose erg graag naar de zin maken. Ze wil ‘het goede’ doen. Als Rose zegt liever zwart betaald te worden, doet Clara dat. Ook wanneer Rose vraagt of Clara het geld dat zij verdient voor haar wil bewaren, stemt Clara in. Rose zegt regelmatig af, of geeft aan op een ander moment te zullen komen. Clara wil hier niet moeilijk over doen, vindt alles goed.
Dan is er midden in de nacht iemand in huis, de envelop met het gespaarde geld van Rose verdwijnt. En deze lag niet voor het grijpen, de indringer moet haast wel geweten hebben waar het geld lag.
In deel twee wordt Clara geconfronteerd met de uitgesproken meningen van haar omgeving over de diefstal. Iedereen denkt te weten dat Rose er zelf achter zit. Maar Clara wil hier aanvankelijk niet aan.
Deel drie is kort, met de telkens herhaalde zin ‘Wat je moet weten over je werkster...’.
De roman ontving van recensenten veel lof voor de thematiek en de schrijfstijl. Clara Feij is een vrouw die zichzelf met ambivalentie en zelfkritiek beschouwt. Haar relatie met Rose, de werkster, vormt de kern van haar morele overpeinzingen. Clara probeert het allemaal heel goed te doen, maar worstelt met de macht- en schuldverhoudingen die inherent zijn aan hun relatie. Dit levert tegelijk een reflectie op ten aanzien van bredere maatschappelijke vraagstukken zoals verschillen in klasse, sociale structuren en migratie.
In onderstaande video - een uitzending van Plein Publiek van debatcentrum De Balie - vertelt de schrijver zelf over haar roman:
Wat jij als schrijver kunt leren van deze roman
Het is duidelijk dat de schrijver weet wat zij doet. Ik licht een aantal zaken uit:
Perspectief. De roman is grotendeels geschreven in het ik-perspectief; het is protagonist Clara Feij die het verhaal aan de lezer vertelt. Dit biedt de mogelijkheid voor de schrijver om de lezer diep mee te trekken in de gedachtenwereld van het hoofdpersonage. Clara is bovendien een vrouw die nogal ‘in het hoofd’ leeft; ze reflecteert continu op zichzelf, haar handelen en haar omgeving. De keuze voor het ik-perspectief versterkt de betrokkenheid van de lezer bij Clara en biedt een intieme inkijk in haar ambivalenties en morele dilemma’s.
De hoofdstukken in het personaal vertelperspectief bieden een meer objectieve observatie van het hoofdpersonage, als een ‘zij’ die dingen doet en zegt. Door de hoofdstukken in het ik-perspectief en die in de derde persoon naast elkaar te leggen, kun je goed zien welke verschillen dit oplevert in leeservaring en in de mate waarin je meeleeft met Clara.
Verteltijd: De roman speelt in de tegenwoordige tijd zodat je als lezer de gedachten, twijfels en ambivalenties met Clara meebeleeft in het hier en nu. Doordat Clara de gebeurtenissen rondom de komst van Rose en de diefstal navertelt, zijn grote delen in de onvoltooid verleden tijd geschreven. Dit geeft direct iets meer afstand.
De Setting/ het decor is enigszins beperkt: Clara’s huis (‘huuuuge’, volgens Rose), haar gezin, haar vriendenkring, allen bevoorrechte mensen in de huidige tijd.
De schrijfstijl is vloeiend, soms ook chaotisch, mede door de non-lineaire vertelstructuur: de ik-verteller springt van de hak op de tak in de tijd. Dit is opzet van de schrijver: het vormt namelijk een spiegel voor Clara’s innerlijke onrust.
Pruis maakt gebruik van scherpzinnige observaties en aforismen: korte ‘spreuken’ die een wijze boodschap bevatten. Dit geeft de lezer stof tot nadenken en geeft de roman gevoelsmatig enige filosofische lading.
De roman kent een cyclische structuur: begin en eind zijn (thematisch) aan elkaar verbonden. Op de eerste bladzijde noteert Clara: ‘Schrijven vanuit geluk, niet vanuit verlangen, ik denk dat dat het moeilijkste is, maar ook wat me te doen staat’. Rose, aan het einde (p. 202): ‘Dat ze denkt vanuit geluk, niet vanuit verlangen.’ Dit is een mooie manier om een verhaal ‘rond’ te maken, maar dit hoeft niet per se door een herhaling in woordgebruik. Zo opent mijn roman Wees niet bang met wiegende boomtoppen (aan het einde van de proloog) en eindigt het verhaal met van papier gevouwen kraanvogels aan een slinger die dansen op de wind. Lang niet alle lezers zullen deze cyclische structuur herkennen, toch creëert dit - onbewust - het gevoel dat het verhaal af is. Rond.
In deel 3 geeft de zinsnede ‘Wat je moet weten over je werkster…’ bij iedere herhaling meer nadruk en zwaarte aan de dingen die Clara moet weten over Rose. Door de formulering in de tweede persoon (wat je moet weten) ontkom je er als lezer bijna niet aan je aangesproken te voelen.
Ook maakt de speelse, enigszins zachte taal in het laatste deel plaats voor een ernstige toon. Zodat je als lezer weet: dit hier is waar het om draait.
Beeldspraak (metaforen) en intertekstualiteit (het aanhalen van literatuur) maakt de tekst rijk en toont bijvoorbeeld Clara’s schuldgevoel en ongemak met haar bevoorrechte status, zonder dit letterlijk te benoemen.
Clara is, als protagonist, een grondig uitgewerkt personage. Ze is zich bewust van haar bevoorrechte positie, maar worstelt met hoe zij haar idealen kan verenigen met haar eigen beslissingen van alledag. Haar overpeinzingen zijn rijk aan twijfels en observaties die de lezer uitnodigen om na te denken over privilege en ethische keuzes.
Rose wordt meer indirect belicht: de lezer leert haar alleen kennen via Clara, en dat maakt nogal wat uit. Clara weet namelijk eigenlijk helemaal niet zo veel over Rose, zo kan ze maar niet onthouden uit welk Afrikaans land zij gevlucht is en wat haar echte naam is (Bibata). Ze blijft in grote mate een mysterie en de spanning tussen wie Clara denkt dat Rose is en wie Rose daadwerkelijk is, speelt een belangrijke rol in het verhaal. Hoewel het in deze roman natuurlijk opzettelijk zo is gedaan, kun je hier heel goed de beperking van een ik-perspectief zien: alleen de ‘ik’ zelf kun je als lezer echt goed leren kennen (tenzij het een onbetrouwbare verteller is), de overige personages worden allemaal opgediend vanuit de visie van de ‘ik’ en daar is doorgaans niet veel objectiefs aan.
De overige personages, Clara’s man Hartog, haar volwassen zoon en dochter, vrienden, het zijn niet veel meer dan flat characters, oftewel nauwelijks ontwikkelde personages, waarvan de lezer het precieze uiterlijk en de karaktertrekken grotendeels zelf mag invullen. Hier werkt dit goed, omdat het benadrukt dat de roman draait om de relatie van Clara met Rose. De rest is dus letterlijk bijzaak.
De inbraak geeft het verhaal enige spanning en vormt een keerpunt in de plot, die er wel degelijk is, ook al laat Pruis Clara noteren dat zij niet schrijft volgens een plot (zie het citaat hieronder). Maar nog veel interessanter zijn de dilemma’s die dit oplevert over vertrouwen en schuld. Dit geeft het verhaal diepte en de lezer wordt uitgedaagd om na te denken over ethiek en persoonlijke verantwoordelijkheid.
Ondanks het in potentie zware onderwerp, is het boek heel behapbaar en dit wordt grotendeels veroorzaakt door de humor en relativerende inzichten die er ook genoeg te vinden zijn. Iets om over na te denken, als je een ‘zwaar’ boek schrijft.
‘Ik schrijf volgens een ritme, niet volgens een plot. Mijn plot is dat je de volgende zin wil lezen. Ik wil het allemaal vangen voordat het gestold is in een verhaal met een begin en een einde.’