Non-fictie schrijven: zo verschilt het van een roman
Goed, non-fictie dus. Voor mij ook een heel nieuwe tak van sport.
Dus wat ik dan doe: ik dompel mezelf er even helemaal in onder. Ik leg de romans opzij en speur mijn boekenkast af naar (verhalende) non-fictie.
En ik begin een zoektocht naar het antwoord op de vraag: waarin onderscheidt non-fictie zich van fictie?
Fictie en non-fictie
Tonen vs. benoemen
Structuur als reddingsboei
Onderzoek en bronnen
Verhalende non-fictie
Beginnen voordat je klaar bent
Kansen bij uitgevers
Fictie en non-fictie
Op papier lijkt het simpel: fictie is verzonnen, non-fictie is gebaseerd op de werkelijkheid. Maar als schrijver merk je al snel dat het niet zo zwart-wit is.
Bij fictie draait het om lezers meeslepen in een verzonnen wereld met personages uit jouw verbeelding. Je roept vragen op, stelt antwoorden uit en zet de werkelijkheid naar je hand om het verhaal zo sterk mogelijk te maken. Maar vaak genoeg vindt ook fictie toch zijn oorsprong in daadwerkelijk gebeurde feiten uit het leven van de schrijver en vertonen personages opvallende overeenkomsten met mensen die de schrijver kent.
Bij non-fictie begin je bij feiten, gebeurtenissen en/ of bestaande personen. Tegelijkertijd moet je die feiten zo presenteren dat je lezer niet afhaakt. Je maakt er een verhaal van, in plaats van een opsomming van gebeurtenissen. En ja, daarvoor verzin je er toch soms iets bij; bijvoorbeeld de dialoog tussen een koopman uit de zestiende eeuw en zijn dochter. Want wie weet wat zij precies tegen elkaar zeiden die dag?
Tonen vs. benoemen
Een belangrijk verschil zit in de manier waarop je schrijft. In fictie gebruik je vaak vooral tonend schrijven: je laat de lezer zien wat er gebeurt, in plaats van dit uit te leggen. Je beschrijft bijvoorbeeld hoe je hoofdpersoon door de kamer ijsbeert, steeds naar de telefoon kijkt en met trillende handen koffie drinkt. De lezer voelt de spanning zonder dat jij hoeft te schrijven: ‘Hij is nerveus’.
Meer lezen over show, don’t tell? Je vindt het hier >
In non-fictie ben je directer en werk je vaker benoemend. Je licht toe, legt uit, ordent informatie. Je speelt minder met het uitstellen van antwoorden en focust meer op het helder en logisch overbrengen van wat jij hebt ontdekt.
Structuur als reddingsboei
Voor elke schrijver is structuur belangrijk, maar voor een non-fictieschrijver is het een reddingsboei. In fictie kun je soms intuïtief beginnen en kijken waar het verhaal je brengt. Dit deed ik bij het schrijven van mijn romans soms ook. Maar wanneer je non-fictie schrijft, raak je dan al snel verdwaald in je eigen materiaal.
Begin daarom met een outline: wat is de hoofdvraag van je boek en welke kernvraag beantwoord je per hoofdstuk? Werk die uit in een aantal deelvragen. Je kunt ook alvast bepalen waar je bepaalde informatie het best kwijt kunt. Zo hou je overzicht, voorkom je herhaling en zorg je dat je geen belangrijke informatie vergeet.
Onderzoek en bronnen
Non-fictie vraagt vaak veel meer onderzoek dan fictie. Je kunt maanden, soms jaren bezig zijn met informatie verzamelen. Je duikt archieven in, bekijkt oude foto’s, spreekt ooggetuigen en leest artikelen en boeken; precies wat nodig is voor jouw verhaal.
Losse bronnen zeggen weinig zonder context. Kijk daarom goed: in welke tijd speelt dit, welke mensen zijn betrokken, wat gebeurde er in de wereld? Check ook de betrouwbaarheid van elke bron. De geloofwaardigheid van jouw boek staat of valt hiermee.
Werk vanaf dag één met duidelijke mappen en notities, want er zal doorgaans een verantwoording en/of bronnenlijst opgenomen moeten worden in het boek. En als je maanden geschreven hebt zonder dit goed bij te houden, dan is het nog een hele - en niet erg leuke! - klus om dit achteraf allemaal te reconstrueren.
Schroom ook niet om experts te benaderen; veel mensen delen hun kennis graag als jij serieus en goed voorbereid voor de dag komt. Maar ook hiervoor geldt: zorg dat je deze experts vermeldt in een verantwoording, of in een dankwoord natuurlijk.
Verhalende non-fictie
De echt droge non-fictie boeken hebben hun beste tijd wel gehad. Tegenwoordig verschijnt er vooral verhalende non-fictie. In dit genre gebruikt de schrijver de ‘gereedschappen’ van een romanschrijver: scènes, details, spanningsopbouw, perspectief.
Dit betekent dat je de feiten die jij hebt ontdekt interpreteert en dat je verbanden legt, maar ook dat je gebruik maakt van je verbeeldingskracht en empathie. Je mag jezelf hierbij gerust kleine vrijheden permitteren, zolang je de belangrijke feiten maar overeind houdt. Was het op 5 januari 1921 zonnig en windstil of sneeuwde het? Je kunt dit uitzoeken, maar je kunt het ook verzinnen. Tenzij de sneeuwstorm van die dag bijvoorbeeld een daadwerkelijke historische gebeurtenis in gang zette.
Beginnen voordat je klaar bent
Elk begin is moeilijk en dat levert in dit geval ook meteen een valkuil op. Want het kan verleidelijk zijn om te wachten met schrijven tot je onderzoek ‘af’ is. Doe dat vooral niet. Zet een timer op vijf of tien minuten, kies één vraag, onderwerp of scène uit je outline en schrijf. Zonder stoppen, zonder meteen te verbeteren. Zo maak je van schrijven een dagelijkse gewoonte in plaats van een vaag toekomstplan.
Door elke dag iets op papier te zetten, blijf je verbonden met je project en verklein je de kans dat er maanden of zelfs jaren verstrijken zonder manuscript. Natuurlijk kun je in een later stadium ontdekken dat het toch net iets anders in elkaar zat dan jij hebt opgeschreven. Dan pas je het aan, herschrijven is nou eenmaal een belangrijk onderdeel van elk schrijfproces. Verwacht niet dat je op een dag ineens een heel manuscript uit je vingers kunt laten vloeien en dat er dan niets meer aan veranderd hoeft te worden.
En mocht je je op enig moment afvragen: wie ben ik om hierover te schrijven? Onthoud dan dat je geen autoriteit hoeft te zijn op het onderwerp. Je moet alleen bereid zijn om grondig onderzoek te doen.
Kansen bij uitgevers
Voor debutanten is de kans op een contract tegenwoordig vaak groter bij non-fictie dan bij fictie. Literaire uitgevers bouwen vooral op de schrijvers die al in hun fonds zitten, het is lastig hier tussen te komen. Uitgevers van non-fictie zoeken actiever naar nieuwe stemmen met een interessant onderwerp of duidelijke expertise.
Non-fictie haakt bovendien makkelijker aan bij nieuws en maatschappelijke discussies. Dat vergroot de kans op media-aandacht, en daarmee op verkoop. Precies wat een uitgever wil zien als jij je boekvoorstel opstuurt.
Nog een voordeel: voor non-fictie is een goed boekvoorstel vaak belangrijker dan een volledig gepolijst manuscript. In zo’n voorstel staan in elk geval: werktitel (en eventueel ondertitel), een korte pitch, de doelgroep, waarom jij geschikt bent om dit boek te schrijven, hoe jouw boek zich onderscheidt van bestaande boeken, een inhoudsopgave met korte toelichting en één sterk voorbeeldhoofdstuk (of een paar hoofdstukken, als je die al hebt geschreven). Eventueel kun je ook alvast ideeën toevoegen voor promotie en media-aanknopingspunten.
Kies vervolgens uitgevers die al soortgelijke non-fictie uitgeven en volg hun richtlijnen voor inzending van een manuscript of boekvoorstel heel precies.



