Ik heb wel eens de neiging om te beweren dat ik poëzie niet begrijp. Want makkelijk te doorgronden is het soms niet. Maar, zo vroeg ik me laatst af, zou het niet zo kunnen zijn dat poëzie moet resoneren, iets in mij moet aanraken, moet raken aan iets dat in mijn leven speelt of heeft gespeeld?
Dat ik alleen dán het gevoel heb dat ik het ‘snap’, ook al leest een ander iets compleet anders in diezelfde regels.
Soms stuit ik namelijk op een gedicht dat me zó raakt, dat het als het ware een poosje met me op blijft lopen. Dat er enkele regels van het gedicht door mijn hoofd, door mijn lijf blijven dwalen. Omdat ze iets zeggen over wie ik ben op dat moment, of over waar ik mee bezig ben. Wat voor mij belangrijk is.
Mary Oliver
Tijdens het schrijven van mijn debuutroman Het leven noemen was het een hele gedichtenbundel: Devotions, van Mary Oliver.
In die tijd vroeg ik me wel eens af of ik mijn leven niet te veel had ingericht vanuit plichtsbesef, te weinig vanuit passie. De zin die door het hoofd van Vera, de hoofdpersoon, spookt, juist als ze op een kantelpunt staat in haar leven, spookte destijds ook regelmatig door mijn hoofd: ‘Listen, are you breathing just a little, and calling it a life?’
‘Calling it a life’ vormde de oorsprong voor de titel van deze roman: Het leven noemen. Want wat noem je een leven? Wanneer lééf je? Als je ademt? Nee, er is toch zeker meer voor nodig.
Ook het motto voorin deze roman kwam uit de bundel Devotions, uit het gedicht ‘The Summer Day’:
‘I do know how to pay attention, how to fall down
into the grass, how to kneel down in the grass,
how to be idle and blessed, how to stroll through the fields,
which is what I have been doing all day.
Tell me, what else should I have done?
Doesn't everything die at last, and too soon?
Tell me, what is it you plan to do
with your one wild and precious life?’
Tja, wat wil je van dit leven maken?
Dit ene, wilde, dierbare leven.
Ik geloof dat dit mede de aanzet vormde tot mijn besluit om ontslag te nemen als rechter en een leven als schrijver te gaan leiden.
(Een gedicht van Katinka Polderman gaf me het laatste zetje: ik schreef er dit essay over, dat is verschenen in Trouw.)
Babs Gons
Tijdens het schrijven van mijn derde boek, Wat wij verzwijgen, een autobiografische roman over het seksueel misbruik dat ik als kind meemaakte, had ik regelmatig mijn twijfels.
Mocht ik dit verhaal wel vertellen? Deed ik het wel goed? Deed het verhaal, zoals ik het schreef, wel recht aan alles en iedereen?
Gekmakend, af en toe. Meer dan eens heb ik overwogen het manuscript naar de digitale prullenbak te verplaatsen en iets heel anders te gaan schrijven.
Maar in deze periode las ik de bundel Doe het toch maar, van Babs Gons, met daarin het gelijknamige gedicht.
‘doe het toch maar
zeg dat maar tegen jezelf
op die momenten dat je niet meer weet
waar je het voor doet
waarom je soms weken, maanden
soms zelfs jaren
aan het kauwen bent op een mondvol klank
waarom je zoveel moeite doet
om de beelden uit je hoofd te vertalen
en verhalen te vertellen
die zich door je huid
een weg naar buiten dringen
doe het toch maar
[…]
klim maar uit bed op die ochtenden dat
de vermoeidheid je hoop en ledematen lamlegt
ook als je denkt dat de wereld je niet lijkt op te merken
en nog minder zit te wachten
op jou en je verhalen
vertel ze toch maar
doe het gewoon
want ergens weet je
dat dit het enige is waardoor je
in vrede met jezelf en de wereld kan leven’
De gedachte ‘doe het toch maar’, in al zijn simpelheid, hielp me door veel moeilijke momenten heen.
En ik deed het.
Het boek is er. En ik ben er trots op.
Marjoleine de Vos
De laatste tijd is er een nieuw gedicht dat regelmatig door mijn gedachten zwiert. Of nou ja, het is beslist niet nieuw. Het komt uit de bundel Uitzicht genoeg van Marjoleine de Vos, uit 2013, en is getiteld Ruimtevrees:
‘Achter weilanden weiden, daar weer achter
dijken, zee en Zweden. Waar zou je heen?
De blik verliest je met zichzelf in ruimte
waar aankomst ver en ver te zoeken is.
Niet voor de woerd die plotseling en onbedaarlijk
groen het zonlicht en je oog in zwemt.
Kijk bij je voet, maant hij, waar speenkruid
bloeit, de lucht gespiegeld blauw is in het diep.
Voel warmte op je neus, zie 't vroege blad
van vlier. Je keek te ver. Dat wat je zoekt is hier.’
In de meivakantie was ik met mijn gezin in Duitsland. Mijn oudste is 13, de middelste 11, de jongste 7.
Het opgroeien gaat snel, veel te snel.
Op momenten dat mijn kinderen lekker aan het spelen waren, volledig opgaand in het moment, zoals alleen kinderen dat kunnen, en ik merkte dat ik mijn telefoon wilde pakken of mijn laptop, merkte dat ik nadacht over de toekomst, me zorgen maakte over mijn inkomsten als schrijver, of druk maakte over iets uit het verleden, vermaande ik mezelf in gedachten:
Je keek te ver. Dat wat je zoekt is hier…
Zijn er gedichten (of andersoortige teksten) belangrijk geweest in jouw leven? Ik vind het leuk als je ze deelt in de comments!
Ik ben pas net begonnen met poëzie lezen, dus ik vond dit een hele fijne nieuwsbrief met prachtige gedichten. Dankjewel.