Stel je voor: je loopt door de stad, de straten zijn nat van een zomerse regenbui, en terwijl je over de stoeptegels stapt, merk je dat er bloemen groeien uit de voetafdrukken die je achterlaat. Dat is magisch realisme: geen grote, dramatische toverspreuken of portalen naar andere werelden, maar ‘gewoon’ een subtiele aanraking met het onverklaarbare, ingebed in de alledaagse realiteit. Het is een genre waarin de grens tussen realiteit en fantasie vervaagt, waarin het magische zo natuurlijk aanvoelt dat niemand er écht van opkijkt. Maar hoe werkt dit precies? En hoe verwerk je subtiele fantasie-elementen in een verder realistische setting?
Lukraak fragment uit een roman die ik net geschreven heb over iemand die een literair videospel speelt: De smeulende kolen vragen nieuwe brandstof, zoals verbeelding nieuwe woorden verlangt om zichzelf niet uit te drukken, maar aan te wakkeren. Je staat recht en verzamelt een paar takjes die gretig aftrek vinden in het vuur. Dennennaalden knetteren en drijven harsige rook je richting uit. Je houdt je ogen gesloten, warmt je handen aan de oplaaiende vlammen die een zuivere voorstelling van het oneindige verhinderen, maar nu, hier in dit Spel, Chat, door de ogen van mijn personage, zie ik het: de onvoorstelbaarheid dat deze wereld ergens eindigt. Ik kan wel denken dat er achter die dikke muur van witheid op een bepaald moment een zwarte diepte ligt waar je invalt als je nog één stap zet, één noodlottige verkeerde beweging; ik kan jullie er zelfs over vertellen: hoe die afgrond kil aanvoelt en hol klinkt, zonder echo, maar tegelijkertijd, starend in die witheid, zie ik niets van wat ik jullie vertel. Alsof blik en gedachte van elkaar gescheiden zijn.
Lukraak fragment uit een roman die ik net geschreven heb over iemand die een literair videospel speelt: De smeulende kolen vragen nieuwe brandstof, zoals verbeelding nieuwe woorden verlangt om zichzelf niet uit te drukken, maar aan te wakkeren. Je staat recht en verzamelt een paar takjes die gretig aftrek vinden in het vuur. Dennennaalden knetteren en drijven harsige rook je richting uit. Je houdt je ogen gesloten, warmt je handen aan de oplaaiende vlammen die een zuivere voorstelling van het oneindige verhinderen, maar nu, hier in dit Spel, Chat, door de ogen van mijn personage, zie ik het: de onvoorstelbaarheid dat deze wereld ergens eindigt. Ik kan wel denken dat er achter die dikke muur van witheid op een bepaald moment een zwarte diepte ligt waar je invalt als je nog één stap zet, één noodlottige verkeerde beweging; ik kan jullie er zelfs over vertellen: hoe die afgrond kil aanvoelt en hol klinkt, zonder echo, maar tegelijkertijd, starend in die witheid, zie ik niets van wat ik jullie vertel. Alsof blik en gedachte van elkaar gescheiden zijn.
Mooi, Stijn! Dankjewel voor het delen!