Interview met Jacqueline Zirkzee
Hoe is ze schrijver geworden en wat is haar beste tip voor beginnende schrijvers?
Omdat ik denk dat schrijvers, beginnend of ervaren, veel van elkaar kunnen leren, stelde ik Jacqueline Zirkzee een aantal vragen. Lees hieronder haar uitgebreide en zeer leerzame antwoorden.
Schrijver Jacqueline Zirkzee
Jacqueline Zirkzee (1960) staat bekend om haar veelzijdige romanoeuvre, boeken die zich vaak richten op historische en mythologische thema’s. Ze begon haar carrière als auteur met een diepe fascinatie voor het verleden en menselijke verhalen door de eeuwen heen.
In 2001 debuteerde ze met de roman Mykene, een epos over de Trojaanse Oorlog. Daarna volgden Het Boek van Tristan en Isolde, een middeleeuws liefdesverhaal, Het Heksenhuis, over de heksenvervolgingen in de zeventiende eeuw, Reimer, over een jonge chirurgijn bij de VOC, Eva’s dochter, een vervolg op Het Heksenhuis, en De eerste priesteres, een oorsprongsverhaal gebaseerd op archeologische overblijfselen en mythologische overlevering.
Haar nieuwste roman, SALOMON, speelt zich af in de nabije toekomst. Het is een roman over hoe de wereld eruitziet voor de generaties na de Toeslagenaffaire.
Interview
1. Het is natuurlijk al een tijd geleden, maar kun je iets vertellen over hoe je begonnen bent met schrijven en hoe het jou gelukt is te debuteren?
Het eerste wat ik ooit schreef waren dagboeken en verhaaltjes, daar begon ik mee zodra ik kon schrijven. Tijdens mijn studie schreef ik naast werkstukken voor mijn plezier sprookjes en fabels, maar het kwam geen moment in me op dat dit het begin van een schrijverscarrière kon zijn. Aanvankelijk wilde ik lerares worden, vooral omdat ik een geschiedenisleraar had gehad die erg mooi kon vertellen, maar – je kunt je het niet meer voorstellen – in die tijd waren er nauwelijks banen in het onderwijs te vinden. Na de lerarenopleiding in Delft en mijn doctoraal geschiedenis in Leiden gooide ik het dus over een totaal andere boeg.
Samen met mijn partner, een fotograaf, gingen we reisreportages maken: hij verzorgde het beeld, ik de tekst. We waren daar vrij succesvol mee, en ik heb in de vijftien jaar dat we dat deden enorm veel van de wereld gezien. Toch miste ik in die artikelen de diepgang waar ik zelf altijd zo van genoot bij het lezen van boeken – ik ben altijd een veellezer geweest.
Dus begon ik, gewoon voor mijn eigen plezier, na een inspirerend bezoek aan de Peloponnesos aan een omvangrijk verhaal over de vrouwelijke hoofdpersonen die in Homerus’ Ilias, een heldendicht over de Trojaanse Oorlog, zo’n ondergeschikte rol kregen toebedeeld: de zusters Helena en Klytemnestra. Ik deed enorm veel research en schreef wel vijf verschillende versies. Uiteindelijk ben ik meer dan tien jaar met dat verhaal bezig geweest en het bleef me fascineren – maar het bleef iets van mijzelf, zelfs mijn partner wist jarenlang niet wat ik aan het doen was.
Lange tijd lag het verhaal in een la. Soms veranderde ik nog wat, maar het was klaar en het vuur was eruit. Tot ik er een keer bij een etentje met veel wijn over sprak met een kennis die boeken recenseerde. Zij adviseerde me het manuscript naar uitgeverij Conserve te sturen, die zich als een van de weinige uitgevers in die tijd op historische romans richtte. Lang verhaal kort: ze wilden het uitgeven. Schrijvers waren voor mij echt wezens van een andere planeet en ineens was ik er zelf een.
2. Hoe ziet een typische schrijfdag voor jou eruit?
Mijn dagen zijn nooit hetzelfde. Ik combineer mijn eigen schrijfwerk met het redigeren van manuscripten en het begeleiden van andere schrijvers, dus ik wissel diverse schrijfwerkzaamheden af. Dat werkt op zich heel goed: dagenlang op een stuk tekst zitten is niet bevorderlijk voor de creativiteit en de concentratie. Als er veel deadlines zijn, kom ik te weinig toe aan het ontwikkelen van mijn eigen ideeën, dus daarin ben ik constant aan het schipperen. Als ik eenmaal weet waarover ik wil schrijven, wordt het makkelijker, maar ook dan rooster ik periodiek een week of langer voor mezelf in om echt schrijfmeters te maken. Dan ga ik op een berg in Griekenland zitten, in een schrijvershuis of alleen, of ik trek me op een andere manier terug.
3. Wat vind je het leukste aspect van het schrijfproces en welke fase vind je het meest uitdagend?
De eerste versie is een worsteling. Ik schiet heen en weer tussen wat er mogelijk is binnen de kaders die ik mezelf heb gesteld – qua tijdperk of onderwerp – en wat ik met mijn personages wil. Er zitten bij mij vaak heel veel ideeën en thema’s in een romanconcept, waarvan er een of twee al schrijvend als de voornaamste komen bovendrijven. Dat is een voortdurend schakelen tussen intuïtief en planmatig creëren. Pas als ik de verhaallijn helder heb en ook weet waarom ik die zo heb uitgezet, komt er iets van rust. Het fijnste moment is als ik de laatste punt kan zetten van de eerste versie. Ik ben dan helemaal tevreden – al weet ik dan al heel goed dat ik er na een tijdje heel anders over zal denken.
Als ik het manuscript dan weer oppak, zie ik direct van alles dat beter kan. Ik ben daar heel rigoureus in: ik schrap scènes, gooi de volgorde om, laat nieuwe personages verschijnen en oude verdwijnen. Dat vind ik het leukste onderdeel, maar het is ook spannend: mijn manuscript als een bal klei tegen de muur gooien en er iets van kneden dat nog maar vaag herinnert aan het eerste idee.
Het prettigst voel ik me bij het finetunen in de fase erna, we zitten dan ergens bij versie vier: de grote lijnen staan, het kan alleen nog scherper, met minder uitweidingen of juist meer indringende details. Dat pak ik in verschillende rondes aan, tot ik helemaal tevreden ben.
4. Kun je in grote lijnen vertellen hoe je het onderzoek aanpakt voor je historische romans? Heb je een specifieke werkwijze of bronnen die je altijd raadpleegt?
Ik heb sociale en economische geschiedenis gestudeerd, ik heb dus niet echt een tijdperk waarin ik me het meest thuis voel. Voor mij begint het met het zoeken van de sfeer en tijd waarin een verhaalidee past. Bij mijn nieuwste boek was dat dus juist de toekomst in plaats van het verleden. Voor mijn historische verhalen ga ik me altijd eerst breed inlezen over de periode, het gebied en de belangrijkste gebeurtenissen – niet alleen zoals die in de geschiedenisboeken staan, maar zoals ze de levens van de mensen in die tijd moeten hebben geraakt. Voor mijn debuutroman heb ik dagen in de Universiteitsbibliotheek doorgebracht. Tegenwoordig is heel veel via internet te vinden, maar er wordt ook veel onzin verkondigd, dus ik check altijd nog wel even wat ‘echte’ historici ergens over zeggen.
5. Historische fictie vereist een balans tussen feit en fictie. Hoe zorg jij voor deze balans in je werk?
Soms lees je, zelfs bij gerenommeerde schrijvers, in het nawoord van een roman dat de auteur in dienst van het verhaal een historische gebeurtenis op een ander tijdstip heeft laten plaatsvinden. Dat zou ik nooit doen, dan vind ik het geen historische roman meer, maar fantasy. De hoofdlijnen moeten kloppen met wat we weten over een bepaalde tijd. Bijna alle belangrijke personages in Het Heksenhuis hebben bijvoorbeeld werkelijk bestaan, op de hoofdpersoon en haar familie na. Zij beweegt zich in een decor dat vaststaat, maar daarbinnen is voor mij genoeg bewegingsruimte. Over de tijd van de heksenjachten is heel veel informatie, voor de oorsprongsroman De eerste priesteres gold dat veel minder. Daar moest ik op zoek naar een ander soort kennis om geloofwaardig te kunnen vertellen over een gemeenschap uit een ver verleden zonder schrift.
Maar al doe ik nog zo mijn best, toch zal ik ongetwijfeld de plank misslaan. We kunnen nooit weten hoe de mensen vroeger ervoeren wat ze meemaakten. Ik kan alleen maar proberen er een geloofwaardige reconstructie van te maken.
Voor SALOMON gold datzelfde andersom: het is een toekomstroman, waarin ons heden voor de personages in het verhaal hun geschiedenis vormt. Terugkijkend vergissen zij zich ook soms in bepaalde feiten, dat vond ik grappig om erin te brengen.
6. Heb je ooit last van een writer’s block gehad? En zo ja, hoe ging je daarmee om?
Mijn debuut Mykene uitgezonderd doe ik er tussen de anderhalf en de drie jaar over om een boek te schrijven. Een onderwerp moet me dus echt aangrijpen om daar zoveel tijd in te willen steken. Als ik dat onderwerp niet onmiddellijk na het verschijnen van het laatste boek vind, kan dat wel eens voelen als een soort blokkade.
Inmiddels weet ik dat ik dat proces niet kan forceren: het boek dat geschreven wil worden, dient zich heus wel aan, of niet – en dan moet ik gewoon wachten, denken, lezen. Soms kan het helpen om er even helemaal uit te breken. Zo verbleef ik nadat Het Boek van Tristan en Isolde was uitgekomen in het Roland Holsthuis in Bergen met een stapel boeken. Dat was een heel inspirerende plek, waar het idee voor een roman over de heksenprocessen in me opkwam. Ik vond daar zo weinig over in standaardgeschiedeniswerken en het was zo’n wijdverbreid en afschuwelijk fenomeen, dat ik daar iets mee wilde doen dat een meer algemeen lezerspubliek zou kunnen bereiken. Het Heksenhuis verscheen in 2008 en is in 2020 herdrukt.
7. Als je een roman uit je oeuvre zou mogen uitlichten, welke zou dit dan zijn en waarom?
SALOMON! Vooral omdat ik me hier met een voor mij heel nieuw genre bezighoud. Naast historische romans heb ik jeugdboeken geschreven, hedendaagse korte verhalen, non-fictie en zelfs een keer een chicklit, maar dit is de eerste roman die zich in de – niet al te verre – toekomst afspeelt. Dat vroeg om een totaal andere aanpak. Hoewel ik altijd meende dat geschiedenis mijn grote liefde was, heb ik ontdekt dat het schrijven van een verhaal in een andere, meer bedachte setting ook een geweldige ervaring kan zijn. Het stimuleerde me nog meer om zorgvuldig te formuleren en heel gericht te bouwen aan een omgeving en een sfeer waarin personages bijna als vanzelf een bepaalde rol krijgen toebedeeld die het verhaal op gang helpt.
8. Hoe heeft je schrijfstijl zich door de jaren heen ontwikkeld, sinds je debuutroman?
Ik heb me het schrijversvak eigen gemaakt door veel te schrijven, heel kritisch te zijn op mezelf en vooral ook heel veel te lezen en te kijken hoe anderen het doen. Tegenwoordig schrijf ik compacter, ik heb ook het idee dat deze tijd daarom vraagt. De stijl die ik toepas hangt ook van het soort verhaal af. SALOMON is in bepaalde opzichten een grimmig boek, al zit er ook humor in, daar hoort een kale, sobere stijl bij met scherpe observaties.
9. Welke invloed heeft feedback van lezers en recensenten op jouw schrijven? Laat je je hierdoor leiden, of juist helemaal niet?
Het rare is dat ik heel onzeker kan zijn, maar dat negatieve feedback me weinig doet. Het gaat dan over een boek dat al verschenen is en ik kan er dan weinig meer mee. Achteraf zie ik ook wel onvolmaaktheden, zoals dat ik me soms laat verleiden tot saillante historische details omdat ik die zelf zo interessant vind. Een recensent heeft wel eens gezegd dat het afbreuk doet aan het verhaal, maar er zijn ook lezers die zeggen dat het juist de reden is dat ze mijn historische romans lezen. In dat opzicht kun je het nooit iedereen naar de zin maken. Ik neem de kritiek wel mee, maar ik lig er niet van wakker. Positieve feedback is natuurlijk altijd fijn en gelukkig ben ik daar tot nu toe mee gezegend geweest. Ik ben wel heel benieuwd hoe dat met mijn nieuwste boek zal gaan, ook omdat dat zo anders is dan mijn andere boeken. Ik hoop wel dat lezers het zullen ervaren als een prettige verrassing.
Bij de feedback van proeflezers en redacteuren is dat anders. Dan weeg ik elk woord op een goudschaaltje, want hun mening en aanwijzingen kunnen me helpen een manuscript beter te maken voordat het de wereld in gaat. Mijn moeder was altijd de eerste die mijn verhalen mocht lezen, maar zij was altijd heel mild. Tegenwoordig is mijn volwassen zoon mijn redacteur – ja, ook hij heeft van schrijven zijn beroep gemaakt. Hij is heel scherp, maar we kennen elkaar zo door en door dat ik die feedback alleen maar in dankbaarheid kan ontvangen. Hij heeft me enorm geholpen bij het uitwerken van De eerste priesteres. Over SALOMON hebben we eindeloze gesprekken gehad, waardoor ik die wereld steeds beter voor me ging zien. Geweldig was dat.
10. Je begeleidt ook schrijvers. Wat is jouw absolute top-tip voor beginnende schrijvers?
Maak een plan. Een boek schrijven is een grote onderneming, dan kom je er niet met wilskracht, al heb je nog zulke bakken inspiratie. Zet een koers uit en schrijf op wat je wilt doen, hoe je het gaat doen en wanneer je het gaat doen. Werk je plan steeds tussendoor inhoudelijk bij terwijl je aan het schrijven bent, want inzichten en doelen veranderen met de tijd. Dat gaat je echt enorm helpen de focus te behouden en je voortgang te toetsen.
Nieuw boek: SALOMON
Op 28 september jl. was de boekpresentatie van Zirkzee’s jongste werk in schrijversdorp Oegstgeest, waar ze opgroeide. De roman SALOMON speelt zich af in de nabije toekomst, in een wereld die denkt te hebben geleerd van de Toeslagenaffaire.
Flaptekst:
Wat is het beste voor onze kinderen? Dat is de vraag waar haar leven om draait. Gelukkig heeft het overheidsorgaan SALOMON alle antwoorden op die vraag. De ideale maatschappij is niet ver weg meer. Sinds een hervorming van de jeugdzorg worden er geen kinderen meer uit huis geplaatst. Nou ja, vrijwel niet. Een bevlogen medewerkster van SALOMON, die de jeugdzorg controleert, is zelf moeder. Zij werkt daar dan ook vol trots aan een nog rechtvaardiger samenleving, maar ze raakt verstrikt in de strenge regels die ze uit moet voeren. Een gegeven dat sinds de Toeslagenaffaire actueler is dan ooit. Wat het beste is voor haar dochtertje Juno is iets minder duidelijk. Dat haar ex-man steeds meer eisen begint te stellen, maakt het vraagstuk niet makkelijker. Dan ziet ze een mogelijkheid om een oplossing te forceren. Al brengt die risico’s met zich mee, vanuit haar positie kan niemand haar iets maken. Of toch wel?
SALOMON is nu te koop in alle (online) boekhandels.