Een tijdje terug schreef ik een essay voor dagblad Trouw over mijn carrièreswitch van rechter naar schrijver. Sindsdien heb ik gemerkt dat mijn verhaal bij veel mensen iets los heeft gemaakt. Mensen die zich afvragen of ze misschien willen veranderen van baan, of op een andere manier een nieuwe invulling willen geven aan hun leven.
Rond de jaarwisseling denk ik vaak na over het leven dat ik leid. Waarvoor ben ik dankbaar, wat zou ik eventueel anders willen? En ik weet dat ik niet de enige ben.
Daarom, hieronder mijn essay. Ik wens je veel leesplezier. En mocht je ook een switch overwegen, op wat voor manier dan ook: probeer niet te denken in onmogelijkheden. Waag af en toe een sprong!
Of anders: een nieuwjaarsduik :-)
P.S. Zou je in het nieuwe jaar wat meer boeken willen lezen? Doe mee aan de Hebban Reading Challenge en stel jezelf een doel. Zie hier mijn doel voor het afgelopen jaar en de boeken die ik heb gelezen: Hebban.
Carrièreswitch
Nog niet eens zo lang geleden, aan het begin van de coronacrisis, kneep ik vergenoegd in mijn handen met mijn vaste aanstelling, mijn van overheidswege gegarandeerde inkomen, terwijl mijn man, als ondernemer, veel onzekerder tijden tegemoet ging. Wij zouden het hoe dan ook wel redden, als gezin. En over dat gezin gesproken, onze jonge kinderen konden tijdens de lockdowns gewoon naar de noodopvang op school, opnieuw dankzij mijn baan, mijn cruciale beroep als rechter. Ik zou dit nóóit opgeven.
Intussen was ik rusteloos op mijn werk. Misschien had ik wat meer uitdaging nodig? Ik ging in een ander team werken, kreeg een nieuw rechtsgebied onder mijn hoede. Het hielp niet. Ik stapte over naar een instantie voor hoger beroep, in plaats van bij de rechtbank Den Haag werkte ik voortaan bij de Centrale Raad van Beroep in Utrecht, een hele omslag. Maar helaas, de onrust bleef.
Twee banen én schrijven
In deze periode verschenen ook twee romans van mijn hand. Mensen vroegen me verbaasd waar ik de tijd vandaan haalde, naast mijn baan als rechter én naast mijn ‘baan’ als moeder van drie jonge kinderen. Ik wist het niet. Ik wist alleen dat ik onrustig was en misschien was dit wat me voortdreef: onrust.
Maar dan verandert er iets. In een boekhandel vind ik een Kakkerlakje – een dun boekje dat je als kaart kunt verzenden – met daarin een gedicht van Katinka Polderman, getiteld: Adempauze.
‘Soms komt alles tot stilstand
Piepend en knarsend
Het leven houdt zijn adem in
Noem het luwte
Noem het pauze
Noem het niks
Maar er hangt iets in de lucht
En dat blijft daar nog wel even hangen
Trek er niet aan. Wacht.
Het kan alles worden.’
Vooral de laatste zin trekt aan me, zonder dat ik begrijp waarom. Het kan alles worden. In een opwelling koop ik het boekje en thuis lees ik het steeds opnieuw. Ik laat de tekst op me inwerken.
‘Je kunt alles asfalteren met verwachtingen
Plaveien met eisen en lijstjes
Maar zal je net zien:
wurmt zich uit een piepklein barstje
iets wat hier zo goed als onzichtbaar naartoe werd geblazen
door de lucht
iets wat je nooit had kunnen verzinnen
of durven verwachten’
En ineens realiseer ik me dat ik zou kunnen stoppen. Ik zou mijn baan kunnen opgeven. Nooit eerder is dit bij me opgekomen. Rechter word je immers niet zomaar. Na mijn studie aan de universiteit, werkte ik zes jaar lang als rechter-in-opleiding. Vervolgens werd ik bij Koninklijk Besluit ‘voor het leven benoemd’. Tot mijn zeventigste verjaardag zit ik dus gebakken, met een riant salaris, een dertiende maand en allerlei fijne secundaire arbeidsvoorwaarden. Niemand van mijn collega-rechters stopt, tenzij ze met pensioen gaan, want ja: welke gek gooit dit alles nu vrijwillig weg?
En toch. Meike Lieve Bos heeft het boekje geïllustreerd. Naast de tekst staat een afbeelding van een paardenbloem. Paardenbloemen sieren ook het omslag van mijn debuutroman.
Ik vind mijn werk stom
Soms schrijf ik losse gedachten die me in de weg zitten in een schrift. Om ervan af te zijn. Na het lezen van het gedicht, schrijf ik, in het voorjaar van 2022: ‘Zou ik willen stoppen met mijn werk?’ In de maanden erna is dit een terugkerend thema. Maar dan blader ik een oud schrift door. Ik lees – en ik kan het bijna niet geloven – dat ik al in de zomer van 2019 schreef: ‘Ik vind mijn werk stom. Het schrijven ontneemt me het plezier in mijn werk.’ In het voorjaar van 2020: ‘Ik vind mijn werk stom. Schrijven veel leuker.’ Ik herinner me niet dat ik deze dingen schreef. Ik herinner me niet dat ik mijn werk stom vond.
En ik denk ook niet dat dit zo was. Ik vond mijn werk leuk, belangrijk, was er trots op dat ik dit werk deed. Als ik me voorstelde op een feestje en zei dat ik rechter was, vielen mensen altijd even stil. Het is een beroep met aanzien, het lijkt direct iets over je te zeggen. Als je rechter bent, zul je wel slim zijn. Betrouwbaar. Integer. Tijdens zittingen droeg ik met trots mijn toga. Mensen zeiden ‘edelachtbare’ en als ik sprak werd er naar me geluisterd.
In juli 2022 was econoom en socioloog Sandra Phlippen te gast in het televisieprogramma Zomergasten. Zij waarschuwt ervoor in de situatie te komen dat je niet goed weet wie je bent, als je werk wegvalt. Je identiteit te veel samen laten vallen met je beroep, is een risico, zo stelt zij, en daarom moet je niet te lang op een plek blijven. ‘Hoe langer je doet wat je doet, hoe meer je bent wat je doet.’ Om te voorkomen dat ze te veel gaat samenvallen met het werk dat ze doet, neemt zij iedere vijf jaar ontslag. Dan doet ze een half jaar niks.
In die periode stelt zij zichzelf de vraag: wie ben ik eigenlijk?
Ja, wie ben ík eigenlijk als ik geen rechter ben?
Een vroege midlifecrisis?
Ik probeer mezelf ervan te overtuigen dat het een bevlieging is, misschien een vroege midlifecrisis? Stel je niet aan, spreek ik mezelf vermanend toe, je hoeft niet dagelijks in een kolenmijn af te dalen! Ik som hardop alle voordelen van mijn werk op, maar het is zinloos, want ik weet allang dat de rationele voordelen van het rechterschap zwaarder wegen dan die van een onzeker bestaan als schrijver. Het gaat nu alleen niet om zaken van het hoofd, zoals een vast salaris, maar om zaken van het hart.
Mijn man en ik verdienen samen meer dan we nodig hebben. Uit frustratie, kan ik achteraf wel zeggen, ga ik geld uitgeven aan dingen waar ik helemaal niet om geef. Totdat ik me realiseer dat ik nog zoveel nutteloze spullen kan kopen, maar dat ik de uren die het me kostte om het geld dat ik hieraan besteed te verdienen, niet meer terugkrijg. Kortom, ik ruil kostbare levensjaren in voor spullen die ik niet eens hebben wil.
Ik opper bij mijn man de mogelijkheid om mijn ontslag aan te vragen. Zijn reactie: ‘Als je dit uitspreekt, dan heb je de beslissing waarschijnlijk al genomen.’ En hij heeft gelijk.
Eind januari 2023 trek ik voor het laatst de deur van mijn kantoor in Utrecht achter me dicht. Met mijn rolkoffer, normaal gesproken altijd gevuld met dossiers, nu enkel met wat laatste persoonlijke dingen, reis ik per trein naar huis.
Enge dromen
En vanaf dat moment heb ik nachtmerries.
Ik droom dat ik per ongeluk ontslag heb genomen, het was helemaal niet mijn bedoeling. Maar nu ik erachter kom dat ik geen werk meer heb, willen ze mij niet meer terug. Ze geloven niet dat het een vergissing is. Ik beuk op de deur van de rechtbank, schreeuw mijn stem rauw, maar niemand laat me nog binnen. Of ik droom dat ik in toga in de zittingszaal zit en me o zo gelukkig voel. De nachtmerrie is dan niet zozeer de droom zelf, maar het ontwaken.
Inmiddels, bijna anderhalf jaar later, heb ik geen nachtmerries meer. Ik was rechter, nu ben ik schrijver. En ik zou het niet anders willen.
Phlippen haalt bij Zomergasten aan dat er een vrij groot percentage mensen is, die van hun eigen werk het nut niet inzien. Zij zouden zich volgens haar eigenlijk de vraag moeten stellen: wil ik dit werk nog wel doen?
Dit sluit ook aan bij de vaststelling van Rutger Bregman in zijn recente boek Morele ambitie. Bregman stelt dat er op grote schaal talent verspild wordt, doordat intelligente en capabele mensen bullshit-banen vervullen: banen die niets bijdragen aan de maatschappij waarin wij leven. Of zelfs: schadelijk zijn.
Dit geldt natuurlijk niet voor het werk dat ik deed als rechter. Maar ik denk dat veel van de mensen over wie Phlippen en Bregman het hebben, dit zelf ook wel in de gaten hebben, maar zich – net als ik destijds – ‘gevangen’ voelen. Er zijn immers financiële verplichtingen, er is de status die samenhangt met de functietitel. De identiteit. En loslaten van het oude bekende in ruil voor een onzekere toekomst, is niet makkelijk.
Vreemden op LinkedIn
Sinds mijn vrijwillig ontslag ben ik al meermaals aangesproken, onder andere via LinkedIn, door mensen die ik niet ken, maar die twijfelen en op zoek zijn naar ervaringsverhalen, advies. Een vrouw die een ingewikkelde studie heeft doorlopen met het idee de wereld verder te helpen, maar die in een baan is beland waarin ze alleen de portemonnee van de aandeelhouders verder helpt en letterlijk niets bijdraagt aan de maatschappij. Maar ja, ze verdient goed en heeft de leeftijd waarop aardse zaken als het kopen van een huis en het starten van een gezin in beeld komen. Ze is ongelukkig in haar werk, maar kan het zich financieel niet veroorloven om de sprong te wagen. Of dit maakt ze zichzelf althans wijs.
Een vrouw die rechter is, net als ik was, en die zich afvraagt of ze nog gelukkig wordt van haar werk. Ze vertelt zichzelf, net als ik deed, dat werk je niet per se gelukkig hoeft te maken.
Ik zie om mij heen mensen in een burn-out belanden waarvan ik me afvraag of de stress van de baan het probleem is, of gewoon de baan zelf. Omdat het een goed salaris oplevert, maar ondertussen voor een grote dissonantie zorgt tussen het leven dat de persoon in kwestie zou willen leiden en de realiteit.
Mensen die dagelijks acht uur lang naar een beeldscherm staren, terwijl ze veel liever met hun handen zouden willen werken. Mensen die iets willen bijdragen, maar tot hun schaamte moeten toegeven dat zij nutteloos werk doen.
Grote vragen
Vragen als ‘Wie ben ik eigenlijk?’ en ‘Wat zou ik willen doen met mijn leven?’, zijn grote vragen. De beantwoording hiervan is niet altijd simpel. Zeker niet wanneer je een baan hebt die vrijwel al je denkkracht en aandacht opslokt. Een ommezwaai vraagt om een adempauze, kortom: tijd. En gelukkig, tijd is te koop. Door wat geld opzij te zetten, te snoeien in uitgaven, of allebei.
In onze cultuur is het normaal om kinderen al vanaf jonge leeftijd te vragen wat ze willen worden, later als ze groot zijn. Geen kind zal zeggen: ach, ik zie wel. Kinderen voelen dat het antwoord op deze vraag van belang is, waarom wordt hij anders zo vaak door volwassenen gesteld? We vergeten hem alleen aan onszelf te stellen, wanneer we eenmaal groot zijn. We zijn immers al iets.
Ik heb me voorgenomen mezelf deze vraag voortaan te blijven stellen. Ik was rechter, nu ben ik schrijver. Maar wat zou ik willen worden, later?
Je hebt nog t/m 31 december om een verhaal in te sturen voor de Schrijfplaats schrijfwedstrijd!