Winnaar van de Taalboekenprijs 2024: Philip Dröge
In dit artikel bevraag ik Philip Dröge over zijn werk. Omdat ik denk dat schrijvers, beginnend of ervaren, veel van elkaar kunnen leren.
Philip Dröge
Philip Dröge studeerde letteren en geschiedenis. Van zijn hand verscheen in 2002 de bestseller Meesterspion, over de connecties tussen prins Bernhard en verschillende geheime diensten. Hierna schreef hij onder andere de historische literaire non-fictie boeken De Schaduw van Tambora, Moresnet, Pelgrim, Moederstad en De Tawl, die alle bijzonder goed werden ontvangen. Met De Tawl won hij zelfs de Taalboekenprijs 2024. Als freelance journalist heeft hij gepubliceerd in gerenommeerde kranten en tijdschriften en hij werkte bijna tien jaar lang als vaste columnist bij BNR Nieuwsradio.
Interview
1. Hoe ben jij schrijver geworden? Was er een beslissend moment? Wat was de grootste uitdaging bij het uitbrengen van je eerste boek?
Sinds 1995 zit ik in de journalistiek, dus ik schrijf al heel lang. Voor een Amerikaans persbureau ‘deed’ ik in mijn eerste jaren Noord-Europa, dus ik reisde veel naar persconferenties om vervolgens binnen een uur een stuk te tikken. Een betere leerschool was er niet. Mijn eerste boeken liggen in het verlengde van de journalistiek. Het idee voor Meesterspion heb ik bij een kop koffie besproken met een uitgever. Toen ik de laatste slok nam, zei hij: ‘ga maar maken’. Na de periode rond Meesterspion heb ik tien jaar geen boeken meer geschreven. In mijn tweede schrijversloopbaan ben ik meer persoonlijke verhalen gaan schrijven, non-fictie waarin ik zelf aanwezig ben.
2. Hoe heeft jouw schrijfstijl zich in de loop der jaren ontwikkeld?
In het begin was ik erg bezig om serieus te worden genomen. Dus legde ik veel uit, had ik een grote informatiedichtheid en was ik erg bezig met aantonen dat ik de juiste bronnen gebruikte. Dat heb ik later losgelaten. Iemand omschreef mijn stijl laatst als impressionistisch, wat ik als een heel groot compliment opvat. Vrij naar De Saint-Exupéry: ik wil naast de lezer staan en samen de blik in een bepaalde richting werpen. Het meest tevreden ben ik als ik in weinig woorden veel weet te zeggen.
3. Wat is de belangrijkste les die je hebt geleerd over het schrijversvak?
Gebruik je geheugen als filter. Als ik op een locatie ben die een rol gaat spelen in een boek, dan maak ik heel weinig aantekeningen. Wel neem ik foto’s, als een geheugensteuntje. Op die manier verzamel ik zoveel mogelijk indrukken, maar ik noteer alleen namen, afstanden en andere feitelijkheden. Pas de volgende dag ga ik schrijven. Een nacht slapen heeft alle ruis gefilterd, het is opmerkelijk hoe goed ik dan hoofd- en bijzaken van elkaar kan scheiden en hoe beeldend ik dan kan schrijven. Voor het knagende gevoel dat ik iets vergeet, heb ik dan altijd nog die foto’s.
4. Waar haal jij inspiratie en/of ideeën vandaan voor jouw onderwerpen en verhalen?
Veel van de ideeën die ik uitvoer, zitten al heel lang in mijn hoofd. Ik heb in de jaren negentig al aan mensen verteld dat ik een boek ging schrijven over Moresnet – ons derde buurlandje – en pas in 2016 is dat boek er gekomen. Op dit moment ben ik bezig met een manuscript dat is geïnspireerd door een boek dat ik als kind las en veel indruk maakte.
5. Hoe begin je aan een nieuw boek? Heb je een vast ritueel of methode?
Onderdompeling. Ik wil zoveel mogelijk weten, dus lees ik alles wat los en vast zit. Dan volgt onderzoek, meestal in archieven. Ondertussen maak ik tijdlijnen en open ik een document waarin ik al mijn gedachtes, informatie en aantekeningen zet. Dat document raadpleeg ik geregeld tijdens het schrijven en niet zelden komen delen van dat document in een bepaalde vorm in het boek terecht. Daarna ga ik locaties bekijken die belangrijk zijn, mensen spreken, indrukken opdoen.
6. Hoe doe jij onderzoek voor jouw boeken en hoe voorkom je dat je verdwaalt in de details? Hoe hou jij feiten en verbeelding in balans in jouw werk?
Dat is vooral een kwestie van ervaring. Ieder non-fictie boek dat ik schrijf had ook drie keer zo dik kunnen zijn; weglaten is een kunst die je gaat beheersen door te doen. Het komt neer op een eenvoudige vraag: wat is het verhaal? Daaraan koppel ik observaties, feiten, indrukken en geschiedenissen. Niet zelden schrap ik na een eerste lezing al een derde van wat ik heb geschreven. Andere keren sneuvelen hele hoofdstukken. Ook hier werkt het geheugen geweldig: als je iets vergeet, is het meestal niet zo belangrijk.
7. Hoe ga jij om met zelfkritiek en perfectionisme tijdens het schrijfproces?
Zelfkritiek is geweldig. Kill your darlings! Lees wat je hebt geschreven hardop, er is geen betere manier om te ontdekken of een tekst vloeit.
8. Wat is het moeilijkste aspect van het schrijversbestaan waar misschien niet iedereen zich bewust van is?
Schrijven is een proces van ontluiken. Het begint met een idee, dat alleen in je hoofd woont. Dan begin je met onderzoek, wat een eenzaam proces is. Bij het schrijven werk je dat uit, waardoor het langzaam op je computer begint te leven. Tot dat moment is het allemaal nog heel privé, ik spreek in deze fase ook nauwelijks over waarmee ik bezig ben. Op het moment dat je het inlevert bij een uitgever, gaan meer mensen zich ermee bemoeien, maar het voelt nog altijd heel intiem en veilig. Dan doen de drukker en de distributeur hun werk en is jouw verhaal in één klap van iedereen. De hele wereld kan het zien en iedereen mag er iets van vinden. Die stap vind ik nog altijd heel spannend, ik ben dan de hele dag drop aan het eten.
9. Wat is volgens jou de sleutel tot een succesvol non-fictieboek?
Drie dingen: het verhaal, het verhaal en het verhaal. Je kunt van een drol geen gebakje maken. Maar als het verhaal goed is, schrijft het zichzelf bijna. Het enige dat je hoeft te doen is verzinnen hoe en in welke volgorde je het gaat vertellen.
Waar ik mij bij slechte non-fictie aan erger, is wat ik ‘de ziekte van compleetheid’ noem. Dan schrijft een auteur bijvoorbeeld ‘meneer Jansen kwam binnen om te vertellen dat de dijk was doorgebroken’. Er zijn twee mogelijkheden: óf meneer Jansen is belangrijk, dan wil ik weten dat hij Piet Jansen heet en die ochtend met het verkeerde been uit bed is gestapt en hij daardoor ruzie kreeg met zijn vrouw; óf hij is onbelangrijk voor het verhaal, dus laat je hem weg. Alleen de naam Jansen vermelden, is ijdelheid dat je heel goed onderzoek hebt gedaan.
10. Welke tip zou jij geven aan beginnende schrijvers die hun eerste boek willen publiceren?
Schrijf de achterflap eerst. Kun je in tweehonderd woorden uitleggen wat er zo bijzonder is aan je verhaal? Heb je focus, of ben je nog bezig met bedenken waar het eigenlijk over gaat? Heeft het genoeg body om er een heel boek van te maken? Sommige boekideeën die ik zie, hadden net zo goed een essay in een dagblad kunnen zijn, of een PowerPoint presentatie.
Philip Dröge neemt je mee naar een vergeten stukje geschiedenis van de Nederlandse taal
Het meest recente boek van Philip Dröge, De Tawl, werd bekroond met de Taalboekenprijs 2024.
Flaptekst:
Drie eeuwen lang spraken overal in de staten New York en New Jersey mensen de Tawl, de Amerikaanse versie van het Nederlands. Het was een overblijfsel van de tijd waarin New York nog Nieuw-Amsterdam heette en je zonder het Nederlands nergens kwam aan de oostkust van Amerika. De Verenigde Staten hebben zelfs een Nederlandssprekende president gehad, Martin Van Buren. Pas in de twintigste eeuw raakte het Neder-Amerikaans in onbruik en in 1962 overleed de laatste spreker van dit merkwaardige Nederlandse dialect.
In De Tawl gaat historicus Philip Dröge al fietsend over Amerikaanse wegen op zoek naar wat er nu nog over is van dat Nederlandstalige verleden. Het resultaat is een opmerkelijk verhaal over de Nederlandse oorsprong van woorden als ‘OK’ en ‘dope’ en over gekke rechters, slavernij, komieken en oplichters.