Mijn zoon schrijft een boek
Mijn zoon schrijft een boek. Over vampierdieren. Hij en zijn neefje zijn de hoofdpersonen, er wordt volop geschoten, zusjes worden gered, en natuurlijk is er ook een portaal naar een andere wereld.
Het verhaal heeft geen duidelijk begin. In medias res – ‘midden in de actie’ – heet zo’n opening officieel en het is een vaak gehanteerd stijlmiddel. Zeer effectief bovendien, want het stelt de schrijver in staat de lezer direct bij de strot te grijpen. Maar dat is niet de reden; mijn zoon opende simpelweg een bestand en begon te typen.
Ook lijkt er nog lang geen eind in zicht. Bij elk natuurlijk einde, elke spanningsboog die de afdaling inzet, kan er zomaar ineens een “En toen….” volgen. Zo verplaatste een bloederig gevecht tussen mijn zoon, zijn neefje en de vampierdieren zich plotseling naar het dicht bij ons huis gelegen winkelcentrum. Voor de ingang van de Jumbo werd een beslissende strijd geleverd. En toen.. liepen ze naar het bos, om bessen te gaan zoeken en takken te slijpen. Ze hadden immers eten en nieuwe wapens nodig.
Ik mag soms een stukje meelezen en, ik kan het niet laten, probeer hem bij te sturen. Tegen beter weten in, omdat mijn sturing niet gewenst is, en bovendien volkomen zinloos. ‘Ja maar, mam,’ zegt hij dan, ‘jij schrijft alleen maar boeken voor volwassenen. Die hóren saai te zijn. Mijn boek is voor kinderen.’ Er volgt nog net geen: ‘Duh’.
Vanuit de gang kijk ik naar hem, mijn zoon die een hekel heeft aan dictees, aan spelling, aan leesboeken zonder plaatjes. Hij typt alsof zijn leven ervan afhangt. En in zijn beleving is dat misschien ook echt zo. Dan ineens staat hij op, de printer komt tot leven, begint pagina na pagina uit te spuwen. Hij ziet mij staan, een twinkeling in zijn ogen. ‘Het is af.’
Ik mag het verhaal voorlezen aan zijn zusjes. Met zijn vieren zitten we op de bank. Bij een spannend stukje slaakt de jongste een kreet en kruipt dichter tegen me aan. De jonge schrijver vangt mijn blik en trekt een wenkbrauw omhoog, alsof hij wil zeggen: zie je wel?