Ik heb een grote liefde voor de gratis boekenkastjes die je soms op de meest onverwachte plekken tegenkomt. Ik kan er simpelweg niet aan voorbij lopen zonder er even in te kijken.
Wel ben ik strenger voor mezelf geworden. Uit zelfbescherming. De ‘te lezen’- stapel nam zodanige proporties aan, dat ik er haast stress van kreeg :)
Ik neem alleen nog boeken mee die mij echt bijzonder aanspreken. Om wat voor reden dan ook.
Bij het boekje Als vrouwen wijs waren, van de Zweedse schrijver Marianne Fredriksson, was het de titel. En het feit dat het een klein, handzaam boekje is; een soort leessnack van slechts 99 pagina’s.
Het blijkt een bundeling van eerder gepubliceerde stukjes te zijn, voor het eerst uitgebracht in 1993. (De Nederlandse versie verscheen in 1998 en werd vertaald door Janny Middelbeek-Oortgiesen). Beschouwingen, zoals de schrijver het zelf noemt, die gaan over rolpatronen, het schrijverschap, de maatschappij, het (goede) leven. Kortom, over van alles en nog wat.
Het zijn mooie, leerzame beschouwingen, en - in sommige gevallen helaas - nog altijd zeer actueel.
Het hoofdstuk getiteld De sergeant-majoor gaat over het (zelfstandig) schrijverschap. En over de sergeant-majoor in onszelf die ons maar blijft opzwepen om méér te doen, harder te werken.
Ik wil hieruit een citaat met je delen, omdat het ook mij zo vaak is overkomen. En tijdens deze mooie, zonnige dagen en die lange zomer die zich nu nog voor ons uitstrekt alsof er nooit een einde aan zal komen, ligt het ‘gevaar’ opnieuw op de loer:
‘De zomer gaat aan mijn raam voorbij en kijkt me verwijtend aan. Ook dit jaar heb ik geen tijd voor hem gehad. Ik heb een paar rondjes door het bos gelopen toen de bos-anemonen hun kanten patronen langs de paden uitspreidden en ik ben een keer een avond buiten geweest om de honinggeur van de bloesem van de esdoorn op te snuiven. Maar de prunus heb ik gemist en toen de seringen in bloei stonden, was ik op een conferentie midden in de stad. En het heeft geregend; de poes kwam binnen met regenwormen in haar bek, maar ik ben niet naar buiten gegaan om de geur van de vochtige aarde in me op te nemen.
En nu is het gefluit van de vogels verstomd. Hebben ze het afgelopen voorjaar wel gezongen? Jazeker, ik weet nog dat ik op een avond een merel heb gehoord, toen ik onder de grote es stond te lijden aan een slecht geweten.
Nu het hoogzomer is, zit ik hier met een bijna dodelijk verlangen naar de zomer; gauw, al zo gauw is die zomer weer voorbij en ik moet hem nog zien, voelen, ruiken, horen. Maar wie denkt zal niets ervaren, dat is bekend. Onze zintuigen laten zich niet commanderen. De beleving is er alleen voor degene die in staat is te zijn als een kind: hier, op dit moment, open en zonder verwachtingen.
Overal zie ik mensen foto’s maken. Ik denk dat ze lijden aan dezelfde ziekte als ik. Ze ervaren niets en daarom moeten ze foto’s verzamelen die hun straks in de winter het zomergevoel moeten geven. Herinneringen worden dat genoemd. Het is gek.
Nu wordt het ’s avonds al vroeger donker en de zomer buiten voor het raam wordt steeds verdrietiger. Hij heeft zijn best gedaan, een overvloed aan leven en energie geschonken, aan groen en geuren en bloemen. Maar ik had geen tijd voor hem.’
Dit jaar, neem ik me voor, laat ik de zomer niet aan mijn raam voorbijgaan. Ik zal dit mooie weer niet voor lief nemen en denken dat het er straks, als mijn manuscript af is, als al het werk is gedaan - dat het er dan ook nog zal zijn. Dat het op me wacht.
Terwijl ik dit schrijf zit ik niet in mijn werkkamer, maar met mijn laptop in de tuin.
En straks ga ik wandelen; aandacht schenken aan het groen en de geuren en de bloemen.